De Apostolische geloofsbelijdenis

door B. van Ojen De Apostolische geloofsbelijdenis

Elke zondag horen we de Apostolische geloofsbelijdenis (ook wel Apostolicum genoemd, ) voorlezen. Als het goed is belijdt de gemeente daarmee het geloof van de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Er is geen belijdenis te noemen die een zo wijde verspreiding heeft gekregen als deze Apostolische Geloofsbelijdenis. Weliswaar is het goed te bedenken dat gezien de verscheidenheid van kerken deze belijdenis zeer verschillend wordt geïnterpreteerd. Maar de vrijwel algemene aanvaarding ervan blijft een feit. De vraag is hoe dat zo is gekomen. Daarover gaat het in dit artikel: het ontstaan en de. geschiedenis van het Apostolicum. Vanwege de ingewikkeldheid en veelheid! van de stof beperken we ons tot wat hoofdlijnen.

Achtergronden van het ontstaan
Eén reden voor het grote' gezag van deze belijdenis is de opvatting dat ze door de twaalf apostelen zelf is opgesteld, als regel voor de prediking. Iedere apostel zou één artikel hebben bijgedragen, de eertijds „ongelovige" Thomas het artikel „ten derde dage opgestaan uit de dioden". Deze mening omtrent het ontstaan is al vroeg in de kerk algemeen geaccepteerd en bleef tot aan het einde van de Middeleeuwen onaangetast. Humanistische geleerden (o.a. Erasmus) bestreden deze opvatting. Hervormers als Luther en Calvijn twijfelden er ook sterk aan. Op grond van allerlei onderzoek is ze later onhoudbaar gebleken. Toch is deze confessie zeer oud. Om wat meer zicht op het ontstaan ervan te verkrijgen is het goed ons, te verplaatsen in de situatie van de kerk van de eerste eeuwen van onze jaartelling. Van meet af beleden de christenen hun geloof. Geloven en belijden horen immers bijeen (Romeinen 10 : 9 en 1 Timótheüs 6 : 12). Hiervoor werden vaak korte formules gebruikt zoals „Jezus is Heere" (1 Korinthe 12 : 3) of een doopbelijdenis als die van de kamerling: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is" (Handelingen 8 : 37). Talrijke gemeenten bezaten dergelijke belijdenissen. Heel vaak waren het doopbelijdenissen. Er was veel sprake van de doop van volwassenen. Deze werd bediend na voorafgaande belijdenis van het geloof. Hiervoor gebruikte men de vaste formule van het doopsymbool. Het woord, symbool moet hier verstaan worden in de oorspronkelijke betekenis van het woord; door deze belijdenis onderscheidt de christen zich van de niet christen. Naast de met het geloof zelf gegeven belijdenis en de doopbelijdenis stond de kerk ook voor de enorme taak zich uit te spreken tegen de heidense filosofie en allerlei ketterse stromingen. De jonge christengemeenten leefden in een wereld vol verleiding, niet in het minst in godsdienstig opzicht. Daar waren diverse ketterse stromingen als de gnostiek en het docetisme. De eerste stroming zag de schepping als iets minderwaardigs. Ze was niet door God geschapen maar door lagere geestelijke wezens. De verlossing bestond in het losgemaakt worden van het lichamelijke. Van een wederopstanding des vlezes wilde men niet weten. Het docetisme ging ook uit van een sterke tegenstelling tussen het lichamelijke en geestelijke. Christus zou slechts een schijnlichaam hebben gehad. Hij heeft niet echt geleden. De heilsfeiten zijn geen echte feiten. We zullen zien hoe in de Apostolische Geloofsbelijdenis hierop duidelijk wordt ingegaan. Er waren dus in de vroege christelijke kerk verschillende belijdenissen in omloop. Er was het doopsymbool van Jeruzalem en dat van de gemeente te Rome, ons bekend uit een geschrift van de presbyter Hippolytus (gedateerd 217). Hierin worden aan de dopeling drie vragen gesteld over zijn geloof in God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. De dopeling beantwoordde deze vragen met een driemaal herhaald „Ik geloof", waarna de doophandeling plaatsvond. De bewoordingen waarin deze vragen gesteld zijn gelijken zeer sterk op de tekst van het ons bekende Apostolicum. Op grond van andere geschriften uit die tijd kunnen we aannemen dat uit deze doopvragen in de loop van de derde eeuw een belijdenis is ontstaan die we het Symbolum Romanum (het Romeinse symbool) noemen. Deze belijdenis heeft een trinitarische grondstructuur, die zeer oud is en die we al in het Nieuwe Testament kunnen vinden als we denken aan het doopbevel uit Mattheus 28 : 19 en de zegenbede uit 2 Corinthiërs 13 : 13. Voor het jaar 200 was deze belijdenis van de drie Goddelijke personen al in Rome ingevoerd. Aan deze grondstructuur is een meer uitgebreide belijdenis aangaande Christus en Zijn werk toegevoegd. Men kan dus stellen dat deze belijdenis uit drie artikelen bestaat. Het tweede (het geloof in Jezus Christus) richt zich tegen het docetisme, het eerste (het geloof in God de Schepper) tegen de gnostiek, evenals het derde (het geloof in de Heilige Geest, met daarbij de wederopstanding des vlezes). Ondanks de grote overeenkomst van het Symbolum Romanum en het Apostolicum zijn er toch nog enkele belangrijke verschillen. In eerstgenoemde confessie ontbreekt bijvoorbeeld de belijdenis van het eeuwige leven terwijl het gedeelte over Christus iets anders geformuleerd is evenals de zinsnede over de kerk.

Definitieve tekst en verspreiding

Hoe is nu de ontwikkeling geweest van het romeinse symbool tot de Apostolische Geloofsbelijdenis? Dit is een proces geweest van, enkele eeuwen waarvan we alleen de hoofdlijn schetsen. In de vierde eeuw bezaten vele gemeenten in West-Europa een eigen belijdenis, o.a. Miloas en Ravenna en sommige spaanse en gallische steden. Die van Rome was echter zo belangrijk dat men zich daarnaar ging richten, en dingen uit overnam, aan toevoegde en ook wijzigde. Op den duur ontstond er zo een tamelijk grote eenvormigheid. De eerste tekst van het Apostolicum. die precies overeenkomt met de onze treffen we aan in een geschrift van Priminius, abt van het klooster Reichenau bij het Bodenmeer. Deze geestelijke was afkomstig uit Zuid-Gallië. Uit deze streek zijn nog meer geschriften bekend met een sterk gelijkende weergave van het Apostolicum. Zo zien we dat het Apostolicum ontstaan is in een reeks van eeuwen uit eenvoudige doopbelijdenissen, De gehele kerk is hierbij betrokken geweest. Nu rest ons nog de vraag hoe deze belijdenis zich zo algemeen gezag heeft verworven. Hier moet de persoon van Karei de Grote genoemd 1 worden. Deze ijverde zeer voor de opbouw van het kerkelijk leven in zijn rijk. Hij voerde daarom overal het Apostolicum in. Niet alleen geestelijken maar alle gelovigen moesten het uit het hoofd' leren. Voor algemene aanvaarding was echter de paus nodig. In Rome hield men zich aan het Symbolum Romanum en de belijdenis van Nicea. In de loop van de tiende eeuw werd' echter het Apostolicum hier bekend en bij doopbedieningen gebruikt. Pas sinds de twaalfde eeuw werd heit voor de gehele kerk ingevoerd.

De Reformatie en daarna

De hervormers hechtten veel belang aan hun overeenstemming met de leer van de vroege kerk. Het Apostolicum werd door hen dan ook overgenomen en kreeg een grote plaats. Luther zei ervan: „Hier heb ik een klein boekje, dat het Credo heet. Dat is mijn Bijbel, het heeft nu al zo lang overeind gestaan en het is nog onomstotelijk. Daar blijf ik bij, daarop ben ik gedoopt, daarop leef ik en sterf ik". Hij vond dat de bijbelse leer erin samengevat was voor kinderen en eenvoudige gelovigen. Hij onderscheidde terecht drie artikelen in deze belijdenis en legde haar meerdere malen uit (zie o.a. zijn Grote Catechismus). Zwingli voerde het Apostolicum in voor de liturgie van de predikdienst. Zo deden ook Bucer en Calvijn. Deze laatste liet het de gemeente zingen terwijl de Avondmaalstafel toebereid werd. Zijn grote werk, de Institutie, is gebouwd op de structuur van het Apostolicum. Calvijn onderscheidde het geloof in God de Vader, in God de Zoon en in God de Heilige Geest, verder een vierde artikel (over de kerk, de gemeenschap der heiligen enz.) als de belijdenis van hetgeen door de Drieënige God geschonken wordt. Parallel aan deze verdeling is de indeling van de Institutie in vier boeken. In de kerken van Calvinistische signatuur werd deze belijdenis ingevoerd. We komen ze tegen als vast onderdeel van de liturgie, maar ook in het gebed van ons Avondmaalsformulier. Zeer belangrijk is ook dat de Heidelbergse Catechismus de inhoud van het geloof uiteenzet aan de hand van het Apostolicum. Door mannen als Olevianus en Witsius werden verklaringen geschreven van deze belijdenis. In latere tijden kwam er nogal wat kritiek los op dit Credo. Rationalistisch ingesteld als men was vond men dat het hier ging om een geschrift uit oude tijden waarvan de uitdrukkingsvormen het niet meer deden bij de moderne, verlichte mens. Vrijzinnige theologen dienden bezwaren in, onder andere tegen de belijdenis van de maagdelijke geboorte, de nederdaling ter helle en de wederopstanding des vlezes. Toch blijkt de schat van de kerk der eeuwen een langere adem te hebben dan de steeds wisselende inzichten van modernistische theologen. Er blijft door Gods genade een gemeente die steeds instemt met de woorden van het oude en toch weer nieuwe Apostolicum. Slot We zagen boven dat de belijdenis waarvan we in het kort ontstaan en geschiedenis behandeld hebben niet door de apostelen zelf is opgesteld. Toch blijven we spreken van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Dat kan omdat de kerk in deze geloofsbelijdenis een samenvatting en uitdrukking aanvaardt van de boodschap der apostelen. De kerk is gebouwd op het fundament van apostelen en profeten (Efeze 2 : 20), dat is (volgens de kanttekenaren) de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Dit noemen we de Apostoliciteit van de kerk. En deze kerk heeft ook een Apostolische Geloofsbelijdenis. Dit Apostolicum is ook katholiek, dat wil zeggen: algemeen. Evenwel niet in de zin waarin de kerk van Rome zich deze eigenschap wederrechtelijk toeëigent. Dit Credo is niet katholiek vanwege de grote verspreiding ervan (hoezeer dat ook waar is) of vanwege de oudheid ervan (hoe indrukwekkend ook) maar omdat het gegrond is op de Schriften en als zodanig beleden wordt door die kerk die in de ware zin katholiek is, namelijk waarvan onze Catechismus spreekt in Zondag 21: Dat de Zone Gods uit het ganse menselijk geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven.

Dit artikel verscheen eerder in Daniël.

Thema

Dit artikel valt onder een van onze basis thema's: