Een waar gebed

Meditatie door Ds. C. van Krimpen Een waar gebed

O HEERE, hoor mijn gebed en laat mijn geroep tot U komen (Psalm 102:2).

Wat is het een groot wonder als we in waarheid als een arme bedelaar gevonden zouden worden aan de troon der genade en der gebeden. Geen besproken bedelaar, geen bedelaar nadoen, maar een echte bedelaar, die door de ontledigende bediening van de Heilige Geest is arm gemaakt! Om te bedelen als een rechteloze en hopeloze, die in zichzelf niets meer heeft over gehouden. Die zijn bidden niet meer ziet als bidden, zijn roepen niet meer als roepen. Maar alleen zijn klacht aan God bekend maakt en in zijn totale verdorvenheid het van Hem alleen verwacht.

Deze psalm geeft een klacht weer vanwege zware ellende en een verdrukte gemeente. Maar ook een gebed om verlossing uit dezelve en zich verkwikkend in Gods altijd durende barmhartigheid. En Sion mag ook roemen in de eeuwige en oneindige macht des Heeren. Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN. De kanttekening zegt: ‘Versta hier de bedrukte en ellendige gevangenen in Babylonië.

En ondanks dit alles het gebed tot God richten, waar alleen alle hulp en verwachting vandaan kan komen, onder alle omstandigheden.’ O HEERE, dat is het enige waar hij zijn geroep naar wil richten. Zijn enige Toevlucht en Hoop in benauwde dagen en moeilijke omstandigheden. Hoor wat hij in deze psalm nu spreekt: hoor mijn gebed. In alles vraagt hij of God Zich wil openbaren en bekendmaken. Hoor mijn gebed, het is de taal van een ontblote bidder, wachtend op genade en sterkte. Alles begeerde hij bij God, ja, zijn God, te brengen. Mogen we hier nu enige lering uit nemen.

Laat mijn geroep tot U komen. Nu eerst in het natuurlijke voor onze jeugd op reis naar een Godsontmoeting: Jongens en meisjes, kennen jullie iets van dat roepen en vragen naar dat nieuwe leven? Kom, het is zo nodig om te vragen naar de oude paden, hoe God zijn volk altijd heeft bekeerd. Hebben we God nog nodig op school, bij het leren, bij het afleggen van examens? In het werk dat we doen? In de omstandigheden waarin we verkeren? In de ziekte die we mogelijk in ons omdragen? In het onbegrip dat we misschien tegenkomen? In het verdriet dat we hebben? Maar het geldt voor ons allemaal: hebben we nog een gedurig gebed om alles van Hem te verwachten? In de opvoeding? In de moeilijke tijd waarin we leven? De zonden van land en volk? De plannen van het kabinet? De oprukkende vervreemding van God en Zijn gebod? Waar zijn de bidders aan de troon der genade, als de kurken waar alles op drijft? Maar kom, volk des Heeren, toch gaat het goed. Hij regeert naar Zijn besluit.

Waar is uw roepen om bekendmaking van Zijn Zoon? Uw roepen om een opwas in de kennis van Christus? Uw roepen om vergeving der zonden? Uw roepen om een thuiskomen? Uw roepen om de aanneming tot kinderen? Uw roepen om de komst van de Trooster? Uw roepen om kennis van een drie-enige God? We zouden door kunnen gaan, vult u het zelf maar in. We kunnen nog opgaan naar Gods huis, is het geen wonder? Dat we allen als een rechteloze bidder, door genade, zo werden gevonden aan de troon der genade.

Is er nog, o groot Ontfermer,
Is er voor een nare kermer,
Voor een schreier nog gehoor?
Is er nog een open oor?
Mag een mond vervuld met zonden,
Mag een ziel vervuild van wonden,
Die van etter vloeien, mag
die nog uiten haar geklag?

Dit artikel verscheen eerder in Daniël

Thema

Dit artikel valt onder een van onze basis thema's:

Lees meer: